De betekenis van taal
Dit deel gaat over wat taal kan betekenen en vooral over taalgebruik waarin bijzondere woorden of opmerkelijke betekenissen voorkomen.
De betekenis ontstaat natuurlijk door de woorden zelf, maar dikwijls ook door de omgeving waarin of de manier waarop iemand die woorden gebruikt.
Wat ook heel interessant is om te onderzoeken is hoe lezers of luisteraars zelf betekenis geven aan taal die ze lezen of horen. Is dat de betekenis die de schrijver of spreker ook bedoelde? Waardoor ontstaan soms zulke verschillen tussen bedoeling en interpretatie?
Letterlijk of figuurlijk
Het komt vast regelmatig voor dat je iemand iets hoort zeggen en dat je niet direct begrijpt wat die ander echt bedoelt. Zou zij echt denken wat ze zegt, of bedoelt ze iets heel anders?
Zeg eens wat! Of heb je je tong verloren?
Moet je dan op deze zin reageren met: ‘Nee hoor, mijn tong zit gelukkig stevig vast’? Als je dat zou zeggen, dan doe je alsof ze deze zin letterlijk bedoelt.
Bedenk eens samen met een maatje een paar van zulke zinnen en probeer die uit op anderen. Nemen ze het letterlijk of snappen ze dat je het niet zo letterlijk bedoelt?
Vaak moet je uitspraken van iemand juist niet letterlijk nemen. Dan kun je je beter afvragen wat die ander met deze zinnen echt bedoelde.
Kun je bij de volgende zinnen een letterlijke reactie bedenken? Kun je ook bedenken wat er eigenlijk werd bedoeld?
- Ik weet een heel lekker recept!
- Mijn opa was zeeman en heeft een anker op zijn bovenarm.
- De meester komt later, want hij heeft een lekkage.
- Mijn ouders zijn allebei Steenbokken.
- Boven mijn bed hangt het Nederlands elftal.
Dat komt me bekend voor…
- Ik begreep er een snars van.
- Het deed een centje pijn.
- Ik trok me er een bal van aan.
- Het hielp een zier.
Als je deze zinnen snel hebt gelezen, is de kans groot dat je niets is opgevallen.
Toch is er iets aan de hand. In elke zin ontbreekt een letter. Misschien had je dat wel gezien, maar las je die letter toch, alsof die er wel stond, omdat je deze zinnen herkende (en misschien dacht dat het een typefout was).
Ken jij nog meer van zulke uitdrukkingen met ‘geen’ erin?
Bespreek in je groepje wat die uitdrukkingen betekenen.
Varen
Je hebt vast wel een idee wat het woord varen betekent. Inderdaad, dan denk je aan een boot, die door het water gaat. Het woord scheepvaart is daarvan afgeleid. Maar we kennen ook de woorden luchtvaart (zoals in de naam KLM) en ballonvaart, en die hebben niets met water te maken.
De woorden veer en veerpont komen ook van dat woord varen en ook het woord voerman komt daar vandaan. Blijkbaar heeft ook rijden iets met varen te maken. In het Duits blijkt dat inderdaad letterlijk: fahren betekent daar zowel varen als rijden of gaan.
Dan is er nog het woord ervaren en het daarvan afgeleide woord ervaring. Dat betekende oorspronkelijk zoiets als ‘doorreizen’, ‘ergens doorheen gaan’. Zo ontstond de betekenis ‘ondervinden’ of ‘meemaken’. Maar ook nu komt dat ervaren weer van het werkwoord varen. Ook in het Duits is er het woord erfahren, met dezelfde betekenis. Dat is niet vreemd, want het Duitse werkwoord 'fahren' betekent ook reizen (of rijden).
Vakantiewoorden
Het is misschien nog niet zo lang geleden dat je vakantie had.
Je was vrij, hoefde niet naar school.
Tijdens zo’n vakantie gebruik je vaak andere woorden dan in de weken dat je steeds naar school gaat.
Bedenk eens welke woorden typerend waren voor jouw vakantie, welke woorden horen daar echt bij? Als je dat woord noemt, denk je weer direct aan…
Maak met die woorden een poster. Schrijf de woorden die het meest voorkwamen groot en de woorden die minder voorkwamen kleiner. Maak er iets moois van en plak daar, als er nog ruimte voor is, twee foto’s bij, of teken iets, dat bij die grote woorden hoort.
Als de posters ophangen, gaat een deel van de groep erlangs om ze te lezen. Zo'n vijf tot acht makers van zo'n poster mogen die bezoekers één verhaal vertellen bij wat ze hebben opgeschreven. Dat betekent dat hun posters niet te dicht bij elkaar moeten hangen.
Op een ander moment krijgen anderen de beurt om wat te vertellen aan 'het publiek' dat langs komt.
Goed – beter - best
Je hebt vast wel eens reclameteksten gehoord of gezien.
Een paar voorbeelden:
- De goedkoopste van Nederland
- Hoogste kwaliteit voor de laagste prijs
- Altijd goed, altijd goedkoop
- Meer dan 100% klanttevredenheid
- Echt lekker en dagvers
- Beste smaak, beste prijs
Bedenk zelf ook een paar reclamezinnen, bijvoorbeeld voor jouw school of voor jouw lievelingseten.
Wanneer is zo’n reclamezin echt goed?
Verzamel samen eens een paar kenmerken van een reclamezin die werkt.
Oh!
Kleine woordjes spelen in het Nederlands soms een bijzondere rol. Hoewel, het woordje oh komt ook voor in andere talen, zoals het Engels. Het is dus niet een kenmerk van onze taal, maar van de manier waarop mensen met elkaar praten.
B: “Nee, meestal meer, maar het brood was op.”
A: “Oh!”
Dat ‘Oh’ als zin, is meestal een reactie op iets. Op iets dat je ziet of hoort of op iets dat een ander zegt.
Probeer nu zelf eens minstens drie situaties te bedenken, waarin het genoeg is dat je alleen maar “Oh” zegt.
Let er bij de voorbeelden, die je hebt bedacht of gevonden, eens op hoe je dat oh uitspreekt. Gaat de toon van je stem omhoog of juist naar beneden, of eerst even omhoog en dan direct weer naar beneden. Dat komt allemaal voor en geeft betekenis aan dat ene woordje. Kun je ontdekken welke betekenissen ontstaan door de manier waarop je het uitspreekt?
Dat leuke woordje gebruiken we niet alleen los. Vaak combineer je het met een ander woord, zoals “Oh ja” of “Oh nee!”. Probeer ook daarvan weer enkele voorbeelden te verzamelen. Dat kan ook in een combinatie met nog andere woorden.
Probeer met je groepje zoveel mogelijk variaties te vinden en presenteer die op de juiste toon aan anderen en bedenk daar samen situaties bij, waarin je dat woordje zo zegt...
Overtreffen
Als je gaat hoogspringen begin je al lekker hoog, maar daarna gaat het steeds hoger en tenslotte is er een uit de groep die het hoogst springt.
Die woorden hoog, hoger en hoogst kun je op een trapje zetten: hoogst
hoger
hoog
Daarom noemt men dat tweede woord de vergrotende trap en dat derde woord de overtreffende trap van dat woord 'hoog'.
Bedenk zelf ook eens een paar van zulke drietallen.
Bij sportwedstrijden gaat het vaak over vragen als ‘Wie is de beste?’ of ‘Wie is beter?’. Met welk woord begint dat trapje dan?
Je hoeft dus helemaal niet steeds hetzelfde woord te gebruiken met -er en -st erachter. Het kunnen zelfs heel verschillende woorden zijn, zelfs zonder -er of -st aan het eind.
Probeer eens een serie van drie heel verschillende woorden te vinden, die toch op zo’n trapje gezet kunnen worden.
Tip om te beginnen: denk eens aan je lievelingseten…
Klopt dit voorzetsel wel?
"Drink dit maar eens: citroensap! Dat is goed voor de dorst!"
Misschien heb je dat ook wel eens horen zeggen: goed voor de dorst.
Is dat niet een beetje rare zin: iets is toch goed tegen de dorst?
Wat zou de oorzaak van dit woordgebruik kunnen zijn? Wat denk je zelf?
Is er iets te vinden over de herkomst van deze uitdrukking?
Is er in het Engels, Duits of Frans ook zo'n uitdrukking hiervoor? Welk voorzetsel gebruiken ze daarin?
Zoek eens of er meer van zulke uitdrukkingen zijn, waarin het voorzetsel eigenlijk niet klopt?
Ik zie ik zie...
"Ik krijg weer zin in ijs", dacht de schaatser, terwijl hij in de stromende regen zijn fietstraining deed.
"Ik krijg weer zin in ijs", zei het meisje, toen ze in de verte een ijskarretje zag staan.
De woorden zijn gelijk, maar het plaatje dat de zinnetjes oproepen is heel verschillend. Dat verschil komt door de informatie die steeds volgt. Met een mooi woord noemen we dat 'de context'. Die context bepaalt de betekenis, in dit geval de betekenis van het woordje ijs.
Verzamel eens wat woorden of zinnen die meer betekenissen kunnen hebben en plaats die elk in een kort verhaaltje, waaruit die context blijkt.
Je kunt ook een fotostrip maken, door verschillende scenes te fotograferen (gemaakt met bv. duplo of met klasgenoten als acteurs) en daar dan steeds dezelfde tekst bij te zetten. Dan is die foto de context.
Pak je pen
Een woord horen en dan dat voorwerp of die plek direct voor je zien gebeurt vanzelf. Alleen wat de een dan in gedachten 'ziet', kan heel verschillend zijn dan wat een ander bij dat woord 'ziet'. Bedenk eens waardoor die verschillen kunnen ontstaan.
Kies nu een paar woorden, waarvan je verwacht dat verschillende mensen daar heel verschillende plaatjes bij zien. Probeer dat uit en probeer zo precies mogelijk te noteren waaraan die mensen dan denken. Misschien lukt het je wel om daar echte plaatjes bij te vinden. Denken de mensen die je interviewt positief of negatief over wat je noemt? Kunnen zij dat uitleggen of kan jij dat verklaren?
Maak met de resultaten van je onderzoek een aantrekkelijke presentatie.
Pak je pen (2)
Deze titel is echt zo'n schoolzinnetje. Op andere plekken zal dit niet vaak gezegd worden. Zo zijn er heel veel zinnetjes die horen bij een bepaalde omgeving, een bepaald beroep of alleen voorkomen bij een bepaalde gebeurtenis. Daar hebben ze betekenis. Daar snapt iedereen direct wat men ermee bedoelt. Op een andere plek of op een ander moment klinkt zo'n zin ineens heel raar of heeft die zin een andere betekenis.
Ga eens op zoek naar zulke zinnen. Zinnen die horen bij een plek of situatie.
Bedenk een presentatie waarin je die zinnen zichtbaar of hoorbaar maakt samen met de omgeving waarin ze thuis horen.
Anders lezen
Soms kun je woorden op meer dan één manier lezen. Kijk maar hoe de dichter Daan Zonderland daarmee speelt:
De Grens
Als ik een roltrap, zegt men er niets van.
Als ik een raapsteel, laat men mij vrij.
Als ik een kropsla, kraait er geen haan naar.
Maar als ik een bisschop, ben ik er bij.
Waardoor lukt dat bij deze woorden?
Ken jij meer woorden die zo in elkaar zitten?
Ga eens op onderzoek uit en verzamel er zoveel mogelijk.
Hier zijn zulke woorden in een gedichtje gebruikt. Kan jij dat ook?
Zou dat in een verhaaltje ook kunnen? Probeer dat eens uit.
Ga ook eens na of het verschil maakt of je zo'n woord aan elkaar schrijft (zoals 'kropsla'), of juist los (krop sla). Waardoor komt dat?
Bedankt!
Er zijn van die woorden die meer dan één betekenis hebben. 'Bedankt' is daarvan een voorbeeld. Als iemand tegen je zegt "Nou, bedankt hoor!' dan kan het twee betekenissen hebben. Welke?
Verzamel eens meer van zulke woorden of uitdrukkingen, die meer dan één betekenis kunnen hebben.
De vraag is dan: hoe weet je nu welke betekenis iemand bedoelt? En, omgekeerd, hoe weten anderen wat jij bedoelt?
Bedenk ook hoe je je onderzoek aan de groep presenteert. Zorg in ieder geval dat ze ook zelf even kunnen ervaren dat zulke woorden voor verwarring kunnen zorgen.
Framen [freemǝn] in de media
Je weet natuurlijk wat het frame [freem] van een fiets is. Een frame betekent ook ‘lijst’ of ‘kader’, de omlijsting van een foto of schilderij.
Pesten is vaak een vorm van framen. Iemand krijgt een bepaald etiket opgeplakt en door dit maar steeds te herhalen, lijkt het alsof alles wat die persoon zegt en doet daarmee is te verklaren.
Politici en sommige kranten en tijdschriften maken daar graag gebruik van. Let maar eens op hoe de daders van aanslagen worden genoemd en hoe het gevaar van zulke aanslagen wordt benoemd. Of let eens op de manier waarop politici tegen en over elkaar spreken in verkiezingstijd. Steeds proberen dan een bepaald etiket erop te plakken, zodat anderen gaan geloven dat dit echt zo is.
Opdracht 1: zoek op in zoveel mogelijk verschillende kranten en nieuwsuitzendingen hoe een ernstige gebeurtenis (zoals een aanslag) wordt genoemd en beschreven. Hoe wordt de ‘verdachte’ aangeduid? Is dat steeds op dezelfde manier? Merk je verschillen tussen verschillende media? Welke mening zou achter die aanduiding schuilgaan? Wat is het ‘frame’ (de bril waarmee alles verklaard wordt) in die voorbeelden?
Opdracht 2: Let op hoe er in jouw groep over en/of tegen leerlingen (individueel of als groepje) gesproken wordt. Is er daar sprake van framen? Wat is het frame dat anderen dan hanteren? Doe jij dat zelf ook? Waardoor komt dat?
Hetzelfde woord (1)
Misverstanden
“Ook de toiletten van de flats, waar de sporters in Rio moeten logeren, zijn verstopt.”
“Hebben ze dan wel overal goed gezocht?”
Waardoor reageert iemand zo op die eerste zin?
Het is soms lastig als woorden verschillende betekenissen hebben.
Iemand zegt iets en je denkt te begrijpen wat die ander bedoelt.
Je herkent dan de ene betekenis, maar soms bedoelen ze dan net die andere.
Nog twee voorbeelden van zulke woorden:
- sporten
- boeken
Ga eens op zoek naar nog meer van zulke woorden.
Sommigen hebben zelfs meer dan twee betekenissen.
Maak met die woorden zinnen waaraan je kunt horen welke betekenis je bedoelt.
Hetzelfde woord (2)
Een ketting rijgen...
In onderstaande zinnen wordt er steeds een woord herhaald.
Maar… is dat wel hetzelfde woord?
Onderzoek dat eens en probeer te ontdekken welke rol die woorden in zo'n zin hebben.
Hebben die gelijke woorden ook een gelijke rol?
Kan je zelf die rij zinnen langer maken door steeds één woord opnieuw te gebruiken?
Kom je mee naar buiten?
Er zwommen drie vissen in de kom.
Wij gaan woensdagmiddag vissen in de sloot.
Opa sloot het boek toen het uit was.
Waar boek jij je vakantie?
Dat is niet waar hoor!
Niet jij die kopietjes even aan elkaar?
Het was gelukkig een even aantal.
....
Zie je het voor je?
De vakantie staat voor de deur. "Maar dan kunnen we er niet meer uit...!", zei Dennis. "Jawel, hoor", zei zijn zus, "laat hem maar binnen."
Zij ging voor hem door het vuur, zoveel hield zij van haar konijn. "Maar dan verbrandt ze helemaal en dat is toch niet leuk voor dat konijn?"
Twee gewone uitspraken van iemand, waarop een ander reageert. Wat vind je van deze reacties? Kun je je voorstellen dat iemand zo reageert als je die zin daarvoor hoort? Zou iemand ook anders kunnen reageren? Hoe dan?
Verzamel zelf ook eens zulke zinnen en bedenk op welke manieren anderen daarop zouden kunnen reageren.
Zoek eens uit of je de woorden 'letterlijk' en 'figuurlijk' hierbij kunt gebruiken.
Eet smakelijk
Richt (zo mogelijk) een (tijdelijk) restaurant in op school en bied enkele bijzondere gerechten aan.
Maak een kookboek met de favoriete recepten van jullie groep en geef dat uit tegen een aantrekkelijke prijs.
Letterlijk of figuurlijk?
Het komt vast regelmatig voor dat je iemand iets hoort zeggen en dat je niet direct begrijpt wat die ander echt bedoelt. Zou zij echt denken wat ze zegt, of bedoelt ze iets heel anders?
Zeg eens wat! Of heb je je tong verloren?
Moet je dan op deze zin reageren met: ‘Nee hoor, mijn tong zit gelukkig stevig vast’ ? Als je dat zou zeggen dan doe je alsof ze deze zin letterlijk bedoelt.
Bedenk eens samen met een maatje een paar van zulke zinnen en probeer die uit op anderen. Nemen ze het letterlijk of snappen ze dat je het niet letterlijk zo bedoelt?
Vaak moet je uitspraken van iemand juist niet letterlijk nemen. Dan kun je je beter afvragen wat die ander met deze zinnen echt bedoelt.
Kun je bij de volgende zinnen een letterlijke reactie bedenken? Kun je ook bedenken wat er eigenlijk werd bedoeld?
- Ik weet een heel lekker recept!
- Mijn opa was zeeman en heeft een anker op zijn bovenarm.
- De meester komt later, want hij heeft een lekkage.
- Mijn ouders zijn allebei Steenbokken.
- Boven mijn bed hangt het Nederlands elftal.
Een naamwoord of een bijwoord?
a. Het regent hard vandaag.
b. Het ei is nog niet hard van binnen.
c. Hij klopte hard op de deur.
d. Zij kreeg een hard applaus.
Een woord als ‘hard’ geeft je wat extra informatie in een zin. De ene keer vertelt het iets over een voorwerp of over wat je hoort of ziet.
Dan vertelt zo’n woord als ‘hard’ iets over een zelfstandig naamwoord, dus een woord waar je de, het of een voor kunt zetten. Dan noemen we een woord als ‘hard’ een bijvoeglijk naamwoord.
Het woord hard ziet er in al die zinnen hierboven precies hetzelfde uit. Zoek eens uit in welke zinnen hard een bijwoord is en waar een bijvoeglijk naamwoord. Leg steeds uit waarom dat daar zo is!
Maar… er is nog iets.
Soms moet je zo’n woord ook een beetje van vorm veranderen. Kijk maar naar de volgende zinnen. Wat zou daar aan de hand zijn met dat woord heel.
a. Je hebt nu wel een heel rode kleur!
b. We hebben dat heel lang volgehouden.
c. Het hele jaar hebben we hard getraind.
d. Daardoor speelden we heel goede wedstrijden.
e. Nu hebben we weer hele groene vlaggen, want de vorige
waren kapot gewaaid.
Als zo’n woord een bijwoord is, verandert het nooit van vorm. Als het een bijvoeglijk naamwoord is, soms wel. Kun je bedenken waardoor in zin a heel rode staat en in zin e hele groene?
Er volgt meer!