De vorm van taal
Taalgebruik heeft vaak een voorspelbare vorm. Die vorm heeft te maken met wat je ermee wilt. Daarnaast hangt die vorm ook af van wie die taal gebruikt en waar dat gebeurt. Als de Koning de Troonrede voorleest, verwacht je een bepaalde vorm. Je zou schrikken als hij begon met "Lieve vrienden en vriendinnen, ik heb vet nieuws voor jullie: de crisis is pleite!".
Zo gaat het op school ook. Zodra je aan je lera(a)r(es) gewend bent, verwacht je dat die de lessen op een bepaalde manier begint, en op een bepaalde manier reageert als iets goed gaat of juist niet.
Zou 'vorm' echt uitmaken voor de taal: kun je die vorm weglaten en kun je taal zonder zo'n vaste vorm gebruiken?
Sommige woorden maken verschil…
Bij sommige voltooid deelwoorden speelt nog iets anders. Elk voltooid deelwoord is gekoppeld aan een hulpwerkwoord. Dat betekent dat in doenzinnen twee werkwoordsvormen kunnen staan, namelijk de persoonsvorm en dat voltooid deelwoord. Bijna altijd is het werkwoord dat gebruikt wordt voor de persoonsvorm, bij dat specifieke voltooid deelwoord hetzelfde. Zo zeg je altijd “Ik heb lekker geslapen.” en nooit “Ik ben lekker geslapen.” Maar in de zin “Ik ben heel ijverig geweest” is dat woord ben heel normaal, en klopt het juist niet als je zou zeggen “Ik heb heel ijverig geweest”.
Dat lees je nu wel, maar dit is iets dat je natuurlijk ook zelf even moet checken! Kies maar een paar werkwoorden die je vaak gebruikt en maak daarmee zinnen, waarin dat werkwoord de vorm van een voltooid deelwoord heeft. Controleer dan zo of daar altijd een vorm van het werkwoord zijn òf van het werkwoord hebben bij hoort. Misschien ontdek je dan wel dat dit toch niet bij elk werkwoord zo is.
Misschien bedenk je wel een zin als “Wij zijn vanmorgen samen naar school gefietst.”. Of je bedenkt een zin als “Wij hebben gisteren lekker in het bos gefietst.” Ook dat is een prima zin, maar wel met een ander hulpwerkwoord, terwijl ze beide zijn verbonden met datzelfde ‘gefietst’. Waardoor kan dit bij het werkwoord fietsen blijkbaar wel?
Het blijkt dat je werkwoorden, die een vorm van verplaatsen beschrijven, op twee manieren kunt gebruiken. Als je daarmee vertelt waar dat verplaatsen heen ging, dan gebruik je als hulpwerkwoord ‘zijn’ om de persoonsvorm te maken.
Als je alleen maar vertelt dat je ergens met dat verplaatsen bezig bent geweest, dan gebruik je daarvoor als hulpwerkwoord ‘hebben’. Wij hebben gelopen, gereden, gevlogen, gerend, geslopen, gesprongen, gezwommen, enzovoort. Alleen als je erbij vertelt in welke richting dat gebeurde, dan gebruik je het werkwoord zijn. Daardoor bestaan er bij dit type werkwoorden twee zulke varianten: Ik ben direct naar de overkant van het bad gezwommen naast Ik heb lekker gezwommen in het nieuwe zwembad.
De kans is groot dat dit je nog nooit is opgevallen, als je bezig was met lezen of praten. Des te leuker is het daarom andere kinderen of je ouders hiermee nieuwsgierig te maken. Dat kan bv. door te vertellen dat je dit zelf pas ontdekt hebt, maar nog niet zeker bent of dit klopt. Zou dat echt altijd zo gaan bij zulke werkwoorden? Laat ze dan maar eens op onderzoek uitgaan in zelfgemaakte zinnen en in boeken of kranten!
Gebiedende wijs (1)
‘Gebieden’ is net zoiets als ‘bevelen’. Een gebod lijkt op een bevel: iemand zegt dat je iets moet doen of juist laten. Als iemand tegen je zegt: “Ga recht op je stoel zitten!” is dat niet een vriendelijk verzoek maar een dringende aansporing… Je moet dat echt wel doen, anders…
Probeer maar eens of je je een paar zinnen kunt herinneren waarin iemand jou zo zei wat je moest doen.
Kun je diezelfde gebiedende zinnen zo veranderen dat ze juist heel vriendelijk klinken? Wanneer zou je ze juist zo formuleren?
Gebiedende wijs (2)
Diezelfde vorm komt ook in andere situaties voor. Dan is er geen sprake van een gebod, maar van een advies. Als iemand tegen je zegt: “Vraag, als het nodig is, je buur maar even om hulp”, dan is de vorm hetzelfde. Maar toch kun je dit geen gebod noemen. Het is een goede raad, een aanbeveling, maar geen bevel…
Verzamel met een maatje of je tafelgroepje eens meer van zulke zinnen. Het gaat dus om zinnen waarin de vorm hetzelfde is als bij de gebiedende wijs (waaraan herken je die ook alweer?), maar waarin niet een gebod gegeven wordt, maar een goede raad. Verzin dan steeds een verhaaltje van een paar zinnen erbij, zodat je laat horen in welke situatie iemand deze vorm gebruikt.
Gebiedende wijs (3)
Probeer of je samen zulke situaties kunt uitbeelden. Speel bijvoorbeeld na(ast) elkaar een echte gebiedende wijs en een vriendelijke formulering of een goede raad, die net zulke woorden gebruikt, maar veel vriendelijker klinkt. Je kunt dit nog duidelijker maken door het een beetje te overdrijven.
Ook kun je de situaties waarin zo’n zin zou passen, expres verwisselen, waardoor je een vreemd effect krijgt. Denk aan een commandant die tegen een groep soldaten zegt: “Ga nu maar even lekker ontspannen staan” in plaats van “Op de plaats! Rust!”
Men neme...
Heb je wel eens in een kookboek gelezen? In zo'n boek staan recepten. Ook in veel kranten en op websites staan elke dag of elk weekend een of meer recepten. In oude recepten kwam vaak het zinnetje voor 'Men neme...' en dan volgde wat je allemaal moest doen met de ingrediënten (de dingen waarvan je het gerecht maakt).
Een prettige dag nog!
Ook andere beroepen hebben van die standaardzinnetjes. Denk maar aan de leraren op school, de presentatoren van het journaal en van het weerbericht, de tv- en radiopresentatoren, maar ook de dokter of de tandarts, en bedenk er zelf nog meer. Wat zijn hun zinnen? Gebruiken je ouders bij hun werk ook vaste zinnetjes?
Maak met al die zinnen die je hebt verzameld een quiz: wie zegt dit op welk moment? Bedenk een manier waarop je die uitspraken op een aantrekkelijke (en herkenbare!) manier kunt presenteren. Maak ook spelregels waarmee teams uit je klas punten kunnen verdienen.
Bedenk voor die mevrouw bij de kassa van de supermarkt eens een paar nieuwe zinnen, zoals jij die graag zou horen als je daar komt.
Woorden tekort
Dit is een onderwerp dat je op verschillende momenten kunt laten terugkomen, maar dan met een inhoud die past bij een ander thema.
Is dat een gedicht?
Waaraan herken je een gedicht?
Wat maakt dat je een gedicht kunt onderscheiden van een verhaal?
Wat doe je als je hebt besloten: "Nu ga ik een gedicht maken"?
Als je dat hebt opgeschreven en nog eens nagelezen of het allemaal klopt, pak je er een boek met gedichten bij. Doe dat gelijk goed en neem het dikke (1040 bladzijden!) boek van Gerrit Komrij: De Nederlandse kinderpoëzie in 1000 en enige gedichten. Grote kans dat dit boek bij jullie op school staat.
Ga dan maar eens bladeren en probeer gedichten te vinden die precies laten zien wat jij als kenmerken hebt opgeschreven. Kies bij elk kenmerk twee voorbeelden uit die jij mooi vindt.
Staan er ook gedichten in die niet kloppen met wat jij als kenmerken had bedacht? Welk kenmerk mist dat gedicht dan en wat is het effect daarvan? Heeft het dan wel een of meer andere kenmerken?
Rijmschema
De manier waarop de rijmende woorden in een gedicht
zijn geordend, noemen we het 'rijmschema'. Als de regels
steeds twee-aan-twee op elkaar rijmen, moemen we dat
aa-bb-cc. Die gelijke letters betekenen een gelijke
rijmklank. Het kan ook anders geordend zijn, bv. zo:
abba of abc-abc.
Maak van twee gedichten een poster, waarop je zo'n kenmerk op een mooie manier duidelijk maakt.
Is dit een gedicht?
Vanmorgen ben ik op de gewone tijd weer opgestaan.
Dat gebeurde, eigenlijk, zonder erover na te denken.
Ik had natuurlijk ook nog lekker kunnen blijven liggen.
Nu ik de regen zie, denk ik: had ik dat maar gedaan.
Zou je dit een gedicht kunnen noemen? Waaraan zie of hoor je dat? Weet je dat zeker?
Wat denk je van de volgende tekst?
Zou dat een gedicht zijn? Waaraan zie of hoor je dat?
De straat is leeg, geen mens te zien.
Alleen twee kraaien, die zoeken naar iets.
Waar is iedereen toch? Ben ik hier de enige?
Oh, nee, ik hoor een deur. Daar komt iemand naar buiten.
De buurvrouw, en die gaat meteen de hoek om.
Ben ik weer, nee, nog steeds, alleen hier.
Misschien kan ik een praatje maken met die kraaien.
Kan ik even met ze mee zoeken naar iets.
De straat is toch leeg, geen mens te zien.
Maak nu zelf eens een tekst, waarvan jij vindt dat het een gedicht is.
Dit weekend ging een groepje maden
in Scheveningen pootjebaden.
De welbespraaktste van het stel
sprak: “Makkers, merken jullie wel?
Er zijn hier heel wat maden bij,
die made zijn in Germanij.”
Vind je dit een gedicht? Herken je de woordgrapjes die hij hierin maakt? Welk rijmschema gebruikte hij hier?
Kun jij ook een gedicht over dieren schrijven? Dat mag je ook samen met een ander doen, dan kunnen jullie elkaar op ideeën brengen! Let in ieder geval op de vorm: zit er ritme in en als je kiest voor rijm, welk rijmschema vind je dan prettig?
Anders dan je verwacht
In een gedicht speelt de dichter soms met wat je verwacht, omdat je dat gewend bent. De tekst begint dan bekend, maar gaat dan ineens anders verder. In het boek De Nederlandse kinderpoëzie in 1000 en enige gedichten, staan verschillende mooie voorbeelden van zulke gedichten.
Ditmaal ga je kijken naar vier gedichten van Cees Buddingh' (spreek zijn voornaam uit als [sees] en vergeet de komma achteraan niet...!). Je vindt ze op de bladzijden 612 en 613.
Misschien heeft hij je op een idee gebracht en durf je nu zelf ook wel een gedicht schrijven, een beetje in deze stijl van Cees Buddingh'! Doen!!
Volgorde (1)
Bekijk in de volgende tekst (van Wim Daniëls) wat er gebeurt met het woord alleen.
Bedenk een paar zinnen en probeer uit hoe verplaatsbaar de woorden daarin zijn.
Formuleer een paar 'regels' voor de verplaatsbaarheid van woorden in een zin: wanneer wel/niet; welke wel/niet.
Zoek in je biebboek een paar willekeurige zinnen (ogen dicht en prikken...) en probeer daarin of de regels, die je hebt bedacht, kloppen.
Als je tevreden bent over de geformuleerde regels (doordat ze blijken te kloppen), maak je een overzicht van jouw 'regels voor verplaatsbaarheid van woorden in een zin', met bij elke regel twee duidelijke voorbeelden.
Volgorde (2)
Als je iets heel precies wilt beschrijven, kun je verschillende 'bijvoeglijke naamwoorden' combineren.
Bijvoorbeeld: een houten, bruine, hoge, oude, lelijke kast.
Test dat op andere voorbeelden met een rijtje bijvoeglijke naamwoorden. Klopt wat je dacht?
Schrijf die bijvoeglijke naamwoorden op losse kaartjes en laat anderen die woorden op volgorde leggen. Doen zij het op dezelfde manier als jij? Kunnen zij ook uitleggen waarom zij het zo doen?
Formuleer een 'regel' voor de volgorde van bijvoeglijke naamwoorden. Benoem welke het dichtst bij het zelfstandig naamwoord staan, welke het verst er vandaan, enzovoort.
Test die regel uit bij anderen, met eigen voorbeelden en met de woordkaartjes . Klopt het?
Sneltaal
Ga eens op zoek naar andere voorbeelden van wat je sneltaal zou kunnen noemen. Bevraag klasgenoten, kijk op de social media waarvan jij gebruik maakt en maak zo een lijst met ten minste 25 handige afkortingen. Zet achter elke afkorting de uitleg van de herkomst.
Probeer zelf ook een of meer 'nieuwe' afkortingen te maken, die je ook echt vaak kunt gebruiken.
Haiku
Een haiku (lees: haaikoe) is een oude Japanse dichtvorm. Deze vorm wordt vooral gebruikt om een sfeer of een gevoel weer te geven. Vaak zijn de traditionele Japanse haiku's gekoppeld aan een seizoen. Moderne haiku's zijn vrijer in hun onderwerpkeuze. De vorm is vrij simpel: 5-7-5, waarbij die getallen het aantal klankgroepen aangeven.
vroeg hanengekraai
de nieuwe dag begint al
ik wacht nog even
Dolf Janson
dikke huisjesslak,
ook jij beklimt de Fuji
maar langzaam, langzaam
Issa (1763-1828)
tussen haar wintermuts
en die iets te grote sjaal
twee blauwe oogjes
Luk Gybels
Die derde regel is vaak een verrassende wending of een reactie op de eerste twee, zoals je in de voorbeelden ziet.
Probeer zelf ook eens een paar haiku's te maken. Je hoeft niet te rijmen met klanken, maar je moet wel zorgen dat de betekenis van de zinnen met elkaar 'rijmt'. En je moet tot 7 kunnen tellen...
Er volgt meer!