Het Taallab            uitdagende taalactiviteiten voor basisonderwijs

uitdagendetaalactiviteiten voor basisonderwijs

Onderzoek doen

Iets 'onderzoeken' betekent tegenwoordig voor veel kinderen dat ze snel even iets gaan opzoeken via hun telefoon of laptop...  Dat doen ze dan vooral om aan hun nieuwsgierigheid tegemoet te komen. Die nieuwsgierigheid of verbazing over iets dat ze tegenkwamen, leidt soms ook tot een gevoel van onzekerheid.  Ze gaan dan ineens twijfelen over het beeld dat ze hadden van dat onderwerp. Snel even opzoeken wat daarover via internet is te vinden, helpt soms, maar leidt lang niet altijd direct tot die gewenste duidelijkheid of geruststelling. Bovendien sluit dat lang niet altijd aan bij hun (al dan niet nog onbewuste) voorkennis. 

Ook al hebben ze iets gevonden, toch blijft vaak de vraag bestaan of dat wel klopt, en of dat dit alles is wat daarmee samenhangt.  Wat kunnen ze dan zelf nog doen? Ze voelen dan misschien de behoefte om dat ook eens zelf te gaan proberen. Zo kunnen ze dan op een onderzoekende manier nagaan of wat ze lazen wel klopte. Kunnen ze zo zelf proberen om dat aspect preciezer waar te nemen en zo eigen conclusies te trekken? 

De waarde van eigen onderzoek

Door steeds weer een aspect opnieuw, maar dan een beetje anders, te proberen, gaat dat misschien als vanzelf in een min of meer vaste, maar vooral in een, volgens hen, logische volgorde. Dat leidt dan vaak tot wat een cyclische activiteit wordt genoemd, omdat de onderzoeker zich steeds uitgedaagd voelt om weer even opnieuw te beginnen en zo nog een stapje verder te gaan. 

Herhaling en uitbreiding van die onderzoeksactiviteiten leiden dan tot 'voortschrijdend inzicht', want ze ontdekken zo steeds weer iets nieuws. Daardoor leidt het ene onderzoek dikwijls als vanzelf weer tot een volgend onderzoek. Dat gaat in de wetenschap eigenlijk niet anders, al leiden tijd- en personeelsgebrek en oplopende kosten daar vaak tot uitstel van vervolgonderzoek.

De stappen die leerlingen (kunnen) benutten bij hun onderzoek naar taalverschijnselen en taalgebruik kun je, tijdens je observaties daarvan, onderscheiden in een aantal aspecten, die hieronder staan beschreven. 

Dat soort onderzoekjes door leerlingen zijn zeker niet bedoeld als individuele activiteit. Juist door samen te werken met een of twee anderen, kan er meer diepgang ontstaan en ook een grotere variatie aan ideeën.
Voorwaarde is wel dat de kinderen in zo'n groepje zich veilig voelen. Wanneer ze nog denken dat het werken met taal steeds gaat om 'het goede antwoord', dan is het belangrijk om hen mee te geven dat ze  niet bang hoeven te zijn als ze tijdens dat samenwerken onverwachte of voor henzelf nog onbekende dingen tegenkomen.
Ook moeten ze niet de indruk krijgen dat ze met elkaar vergeleken zullen worden, want dat maakt het bedreigend i.p.v. veilig. De evaluatie van ieders leerproces moet daarom formatief zijn en niet summatief.
Als de nadruk ligt op een 'fixed mindset', waardoor de manier van werken al bij voorbaat vast ligt en alleen de goede antwoorden tellen, vergroot dit de onveiligheid bij echte leerprocessen. Onderzoek doen is juist gericht op het ontdekken en construeren van (voor de betrokkene) nieuwe ontdekkingen. Daardoor moet juist een 'growth mindset' als uitgangspunt gebruikt worden!

 

a. Problematiseren
Laat een leerling regelmatig even stil staan bij iets, dat op het eerste gezicht (of gehoor) niets bijzonders lijkt. Door zich dan even  daarin te verdiepen, kan blijken dat zo'n aspect toch  opmerkelijk, uitdagend of vermakelijk is.

Een leuk voorbeeld is het woord 'verjaren', dat is verbonden met het    bekende woord 'verjaardag'. Kinderen kunnen op basis daarvan vast  wel uitleggen wat dat werkwoord 'verjaren' dan betekent... 

Er is echter nog een andere betekenis, zoals blijkt uit deze zin: 
De  mogelijk strafbare feiten van deze oud-president zijn intussen wel  verjaard (=‘niet meer strafbaar’). Kinderen kunnen dan zelf proberen  te bedenken of hier met 'verjaard' ook een feestje wordt bedoeld en/of waardoor dat woord verjaren blijkbaar verschillende betekenissen kan hebben.

Door dan daarover een argeloze vraag te stellen, of door iets meer van de achtergrond te vertellen of te laten lezen, verdwijnt al snel dat imago van ‘gewoon’.  
Dit effect veroorzaken noemen we 'problematiseren', letterlijk: er een probleem van maken. Onderzoekers zijn immers dol op problemen, want die stimuleren tot nadenken en het bedenken van nieuwe ideeën voor een oplossing.
Dit moeten de leerlingen ook als prettig gaan ervaren, en vooral als horend bij leren, want die nieuwe blik brengt hen in de lerende stand. Dat lukt vooral als het in de lessen niet steeds gaat om het invullen van dat ene 'goede antwoord' dat al in het antwoordenboek of in het digitale programma staat.

b. Oriënteren
Een korte introductie (maar geen instructie!) geven of hen zelf een eerste indruk laten opdoen, eens laten nagaan wat het is of juist niet is, of eens laten bedenken wanneer mensen bepaalde woorden of deze uitdrukking zullen gebruiken, zijn allemaal voorbeelden van die belangrijke startfase die we 'oriënteren' noemen.
   Die term is in dit kader ook interessant, want 'oriënt' betekent 'het         oosten',  waardoor oriënteren letterlijk betekent: je op het oosten            richten. 
Hiermee kunnen leerlingen een eerste indruk krijgen van het probleem, het onderwerp wat verder in kaart brengen en ook afbakenen wat er nog wel en wat niet meer erbij hoort.

c. Onderzoeken
Systematisch nagaan wat er aan de hand is, wat het effect kan zijn, wat er het meest gebruikt wordt, welke varianten er mogelijk zijn of in welke situaties men een bepaalde taaluiting gebruikt, zijn allemaal voorbeelden van onderzoek. Essentieel is de planmatigheid, want dat maakt dat de leerling eerst bedenkt wat er kan en/of moet gebeuren en in welke volgorde en op welke manier. Als 'onderzoeker' moeten ze juist het toeval proberen uit te sluiten. Zoals de term al suggereert, moet je bij het zoeken ook ergens onder durven kijken....
Een onderzoek door leerlingen begint daarom met een hypothese, een verwachting van het effect en de verklaring daarvan. Op basis van wat ze zelf weten, of hebben meegemaakt of wat ze hebben gevonden in bronnen, hebben ze al een beeld van wat ze kunnen tegenkomen of welk effect ze kunnen verwachten. Het doel van het onderzoek is dan om na te gaan of die voorspelling ('hypothese') klopt of niet. 
Daarbij is het gericht zijn op valide conclusies (d.w.z. conclusies die echt antwoord geven op de vraag waarmee ze begonnen) belangrijk. Wat weten ze, als ze dit onderzoek hebben uitgevoerd? Kunnen ze hiermee inderdaad een conclusie trekken of blijven er dan nog allerlei vragen en/of andere oorzaken of gevolgen mogelijk?

d. Opzoeken
Veel vragen waarmee leerlingen starten, blijken dikwijls slechts opzoekvragen en geen onderzoekbare vragen. De antwoorden staan al ergens, iemand anders heeft het al uitgezocht of uitgeprobeerd. Nu is het een kwestie van terugvinden. Soms is het juist goed om bepaalde begrippen of afspraken eerst eens op te zoeken. Daarmee verzamelen leerlingen informatie die ze nodig hebben om daarna hun onderzoek goed op te zetten.
Vragen die beginnen met ‘Wat is…?’ ‘Wanneer was ..?’ of ‘Hoe heet…?’ zijn meestal opzoekvragen, want het zijn heel gesloten vragen, waarvan het antwoord al vaststaat.

Onderzoeksvragen of liever: onderzoekbare vragen, zijn juist meestal open, doordat vooraf het antwoord nog niet bekend is, of juist doordat er meer antwoorden mogelijk zijn. 
De omstandigheden, en de onderbouwing van de afstemming daarop, zijn dan veel belangrijker en leerzamer dan het  antwoord op zo'n gesloten vraag. 
Dit is een belangrijk aandachtspunt, doordat methoden en digitale oefenprogramma's vrijwel altijd met gesloten vragen werken, waarvan de antwoorden al in het systeem verwerkt zijn. Dat stimuleert juist niet die onderzoekende houding. Daardoor ontstaat bij leerlingen een vorm van zelfvertrouwen, die niet is gebaseerd op hun eigen mogelijkheden en talenten, maar slechts op het beschikken over de gevraagde feitjes. Leerlingen die gewend zijn met zulke methoden te werken, zullen zich al gauw onzeker voelen bij open vragen. 
Dat ervaren ze ook als er meerdere oplossingsmogelijkheden blijken te zijn. Dat vraagt daarom wel duidelijkheid over de consequenties van zulke activiteiten: hoe veilig kun je je als leerling voelen als je daarmee bezig bent?

e. Uitproberen
Soms weten leerlingen dat iets kan en zelfs hoe, of hebben ze ontdekt dat er een bepaald effect door ontstaat. De volgende vraag is dan nog of zij dat zelf ook zouden kunnen toepassen. Daar komen ze alleen achter als ze het gaan doen, voorzichtig en aarzelend, maar toch. Zij doen het dan wel zelf! Uitproberen kan zo onderdeel zijn van een onderzoek, maar ook direct volgen op een onderzoek. In dit laatste geval proberen ze dan toe te passen wat ze met hun eerdere conclusies hebben vastgesteld.

f. Eigen maken
Als ze hebben ontdekt dat ze in principe iets kunnen, ze weten hoe het werkt en waarop zij moet letten, dan kunnen ze vervolgens ook gaan zorgen dat het routine wordt. Dit is een kwestie van vaak doen en leren van hun ervaringen. Niet elk onderwerp leent zich natuurlijk voor toevoeging aan de eigen vaardigheid.

g. Presenteren
Anderen deelgenoot maken van wat ze hebben ontdekt, bedacht en/of wat ze hebben geleerd daarvan, komt natuurlijk eerst al aan de orde binnen het eigen onderzoeksgroepje. Het naar elkaar verwoorden en elkaar feedback geven of echte vragen daarover stellen, is een belangrijke fase in dit proces.

 

Als het groepje het gezamenlijke onderzoek heeft afgerond, kunnen ze dat aan anderen presenteren. Dit vraagt om een vorm die interessant is en positief de aandacht trekt. Natuurlijk kan dit met een powerpoint, maar er kan nog zoveel meer! Bovendien is het belangrijk dat ze hun publiek ook iets laten merken van de verwondering of de nieuwsgierigheid die ze zelf hebben ervaren toen ze begonnen. Stimuleer de leerlingen daarom hun presentatie nooit te beginnen met de gevonden antwoorden en conclusies, maar met het laten ervaren van het probleem en hun eigen vragen daarbij. 

h. Toepassen
De leerlingen hebben iets ontdekt, iets gevonden, iets toegevoegd aan wat ze al wisten en konden. Nu moeten ze dat ook gaan gebruiken. Dat kan als iets aparts, geïsoleerd van andere aspecten of situaties, maar dat maakt het dikwijls niet functioneel. In veel gevallen zullen ze daarom die toepassing moeten vinden in mogelijkheden binnen de context van andere thema’s, domeinen of vakken. Taal leer je tenslotte voor buiten de taallessen...  

i. Uitbreiden 
Ten slotte blijft er nog een ding over: nog meer onderzoek doen… Die uitbreiding kan zitten in een groter onderzoek, maar ook in toepassingen van wat al gevonden is. 

Groter onderzoek kan betekenen dat ze gaan kijken naar meer aspecten. Ook kunnen ze een klein onderzoek op meer momenten of in verschillende situaties herhalen. Zo kan men ervoor kiezen te gaan samenwerken met anderen: onderzoekers dichtbij of meer onderzoekers ver weg. Dat kan bv. door contacten te leggen met andere groepen in je eigen school of met groepen in andere scholen, eventueel ook in het buitenland. Zulke contacten bieden dan mogelijkheden om de resultaten in verschillende omstandigheden te vergelijken.

Uitbreiding zoeken door verschillende toepassingen te onderzoeken kan bijvoorbeeld door het vakoverstijgend aan te pakken, of na te laten gaan wat de invloed is van verschillende omstandigheden waarin het wordt toegepast.

Ook een interview met iemand die in zijn/haar werk van zo'n toepassing gebruik maakt, kan niet alleen heel verhelderend werken, maar ook stimuleren om op zoek te gaan naar nog weer heel andere toepassingen.

 

 

Opbellen
E-mail
Info