© Het Taallab


Deze site is een product van JansonAdvies.


Het gebruik van
de informatie voor onderwijsdoeleinden
is vrij.


Gebruik of overname van de inhoud
van deze site
voor commerciële doeleinden
is verboden.





Kijk voor nog meer informatie op mijn andere website:


www.janson.academy

De betekenis van taal


Dit onderwerp gaat over wat taalgebruik kan betekenen, enerzijds voor degene die actief taal 'produceert' (sprekend of schrijvend) en anderzijds voor wie dat taalgebruik ontvangt (luisterend of lezend). Daarbij is speciale aandacht voor taalgebruik waarin 'bijzondere' woorden of opmerkelijke betekenissen voorkomen. Dit kan de bedoeling zijn van degene die deze taal bedenkt of kiest. Daarnaast kunnen de ontvangers gebruikte woorden en zinnen ook zelf een betekenis geven, of de bedoelde betekenis gewoon negeren.


De betekenis ontstaat natuurlijk door de woorden zelf, maar dikwijls ook door de aanleiding voor die keuze van de gebruikte woorden en zinnen, of door de omgeving waarin iemand die woorden gebruikt of door de toon waarop die persoon dat daar doet.


Wat ook heel interessant is om te onderzoeken is hoe lezers of luisteraars zelf betekenis geven aan taal die ze lezen of horen. Is dat de betekenis die de schrijver of spreker ook bedoelde? Waardoor ontstaan soms zulke verschillen tussen de bedoeling en interpretatie van gebruikte woorden en zinnen?

Letterlijk of figuurlijk


Het komt vast regelmatig voor dat je iemand iets hoort zeggen en dat je niet direct begrijpt wat die ander dan echt bedoelt. Zou zij/hij echt denken wat zij/hij zegt, of bedoelt zij/hij iets heel anders?


                                Zeg eens wat! Of heb je je tong verloren?


Moet je dan op deze zin reageren met: ‘Nee hoor, mijn tong zit gelukkig stevig vast’?

Als je dat zou zeggen, dan doe je alsof iemand deze zin letterlijk bedoelde.


Bedenk eens samen met een maatje een paar van zulke zinnen en probeer die uit op anderen. Nemen ze het letterlijk of snappen ze dat je het juist niet zo letterlijk bedoelt?


Vaak moet je uitspraken van iemand juist niet letterlijk nemen. Dan kun je je beter afvragen wat die ander met deze zinnen echt bedoelde en misschien ook, waarom dat dan niet werd gezegd.


Kun je bij de volgende zinnen een letterlijke reactie bedenken? Kun je ook bedenken wat er eigenlijk werd bedoeld?


- Ik weet een heel lekker recept!
- Mijn opa was zeeman en heeft een anker op zijn bovenarm.
- De meester komt later, want hij heeft een lekkage.
- Mijn ouders zijn allebei Steenbokken.
- Boven mijn bed hangt het Nederlands elftal.

Dat komt me bekend voor…


- Ik begreep er een snars van.

- Het deed een centje pijn.

- Ik trok me er een bal van aan.

- Het hielp een zier.


Als je deze zinnen snel hebt gelezen, is de kans groot dat je niets is opgevallen.

Toch is er iets aan de hand. In elke zin ontbreekt een letter. Misschien had je dat wel gezien, maar las je die letter toch, alsof die er wel stond, omdat je deze zinnen herkende (en misschien dacht dat het een typefout was).


Dit zijn allemaal uitdrukkingen die we kennen met het woord geen erin. Zonder die ‘g’ ontstaat er een nieuwe zin, maar wat betekent die dan?


Wat is een snars? Wat is een zier? Zou je dat in een woordenboek of op Google kunnen vinden of bedenk je dat zelf wel?
Ken jij nog meer van zulke uitdrukkingen met ‘geen’ erin?


Bespreek in je groepje wat die uitdrukkingen met 'geen' echt betekenen.

Varen


Je hebt vast wel een idee wat het woord varen betekent. Inderdaad, dan denk je aan een boot, die door het water gaat. Het woord scheepvaart is daarvan afgeleid. Maar we kennen ook de woorden luchtvaart (zoals in de naam KLM) en ballonvaart, en die hebben niets met water te maken.

Kun je bedenken waarom ze toch dat woord varen daarvoor gebruikt hebben?


Met een boot kun je uitvaren. Wat gebeurt er dan?

Maar je kunt ook tegen iemand uitvaren en dat gaat weer niet over boten. Wat zou dat dan betekenen?


De woorden veer en veerpont komen ook van dat woord varen en ook het woord voerman is daaruit ontstaan. Blijkbaar heeft ook rijden iets met varen te maken. In het Duits blijkt dat inderdaad letterlijk: fahren betekent daar zowel varen als rijden of gaan.


Het oud-Nederlandse woord voorde (ook wel verkort tot voort) blijkt ook met dat woord varen te maken te hebben. In allerlei plaatsnamen komen we dat nog steeds tegen, zoals in Amersfoort en Lichtenvoorde.


Het Engelse woord ford is daarmee verwant. Het betekent daar hetzelfde, waardoor je dat ook in plaatsnamen tegenkomt (bv. in Oxford). Het betekent in al die gevallen ‘doorwaadbare (=ondiepe) plek in een rivier’. Bij zo’n plek wilde men graag wonen en daardoor ontstond daar een dorp of een stad. Het woord 'ford' kennen we ook als automerk en niet als botenmerk... Dat heeft met diezelfde betekenis te maken.


Dan is er ook nog het woord ervaren en het daarvan afgeleide woord ervaring. Dat betekende oorspronkelijk zoiets als ‘doorreizen’, ‘ergens doorheen gaan’. Zo ontstond de betekenis ‘ondervinden’ of ‘meemaken’. Maar ook nu komt dat ervaren weer van het werkwoord varen. Ook in het Duits is er het woord erfahren, met dezelfde betekenis. Dat is niet vreemd, want het Duitse werkwoord 'fahren' betekent ook 'reizen' of 'rijden', en niet alleen 'varen'.


Probeer al die betekenissen en verwante woorden eens in een mindmap te zetten, zodat je kunt laten zien hoe die woorden samenhangen en afkomstig zijn van dat woord varen.


Verzamel ook plaatsnamen waarin stukjes voorkomen die verwant zijn aan varen. Zoek daarna op waar die plaatsen liggen en of dat verklaart waarom die plaatsen zo heten.

Vakantiewoorden


Het is misschien nog niet zo lang geleden dat je vakantie had.
Je was toen vrij, en je hoefde dus niet naar school.


Misschien ben je weg geweest, of heb je van alles thuis of in de buurt gedaan.
Tijdens zo’n vakantie gebruik je vaak andere woorden dan in de weken dat je steeds naar school gaat.


Bedenk eens welke woorden typerend waren voor jouw vakantie, welke woorden horen daar echt bij? Als je dat woord noemt, denk je weer direct aan…


Maak met die woorden een poster. Schrijf de woorden die het meest voorkwamen groot en de woorden die minder voorkwamen kleiner. Maak er iets moois van en plak daar, als er nog ruimte voor is, twee foto’s bij, of teken iets, dat bij die grote woorden hoort.


Als de posters ophangen, gaat een deel van de groep erlangs om ze te lezen. Zo'n vijf tot acht makers van zo'n poster mogen die bezoekers één verhaal vertellen bij wat ze hebben opgeschreven. Dat betekent wel dat hun posters niet te dicht bij elkaar moeten hangen.


Op een ander moment krijgen anderen de beurt om wat te vertellen aan 'het publiek' dat langs komt.

Goed – beter - best


Je hebt vast wel eens reclameteksten gehoord of gezien.

Vaak proberen bedrijven dan in één zin te vertellen wat er zo bijzonder is aan hen of aan hun producten.


Een paar voorbeelden:
- De goedkoopste van Nederland
- Hoogste kwaliteit voor de laagste prijs
- Altijd goed, altijd goedkoop
- Meer dan 100% klanttevredenheid
- Echt lekker en dagvers
- Beste smaak, beste prijs


Bespreek eens met een maatje wat deze zinnen eigenlijk beweren.
Zou dat kloppen? Waarom denk je van wel of juist van niet?


Bedenk zelf ook een paar reclamezinnen, bijvoorbeeld voor jouw school of voor jouw lievelingseten.
Wanneer vind je zo’n reclamezin dan echt goed?
Verzamel samen met een paar andere leerlingen eens een paar kenmerken van een reclamezin die werkt.


Zie je die kenmerken in je eigen zinnen ook terug? (Zo nee, probeer ze dan nog wat aan te passen!)

Oh!


Kleine woordjes spelen in het Nederlands soms een bijzondere rol. Hoewel, het woordje oh komt ook voor in andere talen, zoals het Engels. Het is dus niet een kenmerk van onze taal, maar van de manier waarop mensen met elkaar praten.


Je kunt dat 'oh' op twee manieren uitspreken. Als je [o] zegt, rek je die korte klinker meestal wat uit: [ooooo]. In andere situaties hoor je in dat woordje 'oh' juist een lange klinker: [oo]. In beide gevallen schrijf je toch maar één letter o, maar dan wel met de letter h erachter. Die letter h geeft een beetje de emotie weer waarmee je dat zegt. Heel apart!


Het bijzondere van dat woordje oh is ook nog, dat het soms in zijn eentje de hele zin vormt. Kijk maar naar dit voorbeeld:
A: “Eet je altijd vier boterhammen?’
B: “Nee, meestal meer, maar het brood was op.”
A: “Oh!”


Dat ‘Oh’ als zin, is meestal een reactie op iets, dat je ziet of hoort, of op iets dat een ander zegt.

Probeer nu zelf eens minstens drie situaties te bedenken, waarin het genoeg is dat je alleen maar “Oh” zegt.


Let er bij de voorbeelden, die je hebt bedacht of gevonden, eens op hoe je dat "Oh" dan uitspreekt. Gaat de toon van je stem omhoog of juist naar beneden, of eerst even omhoog en dan direct weer naar beneden. Dat komt allemaal voor en geeft betekenis aan dat ene woordje. Kun je ontdekken welke betekenissen ontstaan door de manier waarop je het uitspreekt?


Dat leuke woordje gebruiken we niet alleen los. Vaak combineer je het met een ander woord, zoals “Oh ja” of “Oh nee!”. Probeer ook daarvan weer enkele voorbeelden te verzamelen. Dat kan ook in een combinatie met nog andere woorden.

Ook dan kun je dat 'oh' weer op verschillende manieren uitspreken, waardoor je verschillende betekenissen aan die combinatie met dat woordje oh geeft.


Probeer met je groepje zoveel mogelijk variaties te vinden en presenteer die op de juiste toon aan anderen en bedenk daar dan samen situaties bij, waarin je dat woordje zo zou zeggen...

Overtreffen


Als je gaat hoogspringen begin je al lekker hoog, maar daarna gaat het steeds hoger en tenslotte is er één uit de groep die het hoogst springt.

Die woorden hoog, hoger en hoogst kun je op een trapje zetten:                               hoogst 

                                                                                                                                                          hoger 

                                                                                                                                              hoog 

 

Daarom noemt men dat tweede woord de vergrotende trap en dat derde woord de overtreffende trap van dat woord 'hoog'.

Bedenk zelf ook eens een paar van zulke drietallen.


Bij sportwedstrijden gaat het vaak over vragen als ‘Wie is de beste?’ of ‘Wie is beter?’.

Met welk woord begint dat trapje dan?


Je hoeft dus helemaal niet steeds hetzelfde woord te gebruiken met -er en -st erachter. Het kunnen zelfs heel verschillende woorden zijn, zelfs zonder -er of -st aan het eind.


Probeer eens een serie van drie heel verschillende woorden te vinden, die toch op zo’n trapje gezet kunnen worden.

Tip om te beginnen: denk eens aan je lievelingseten…

Klopt dit voorzetsel wel?


"Drink dit maar eens: citroensap! Dat is goed voor de dorst!"


Misschien heb je dat ook wel eens horen zeggen: goed voor de dorst.
Is dat niet een beetje rare zin: iets is toch goed tegen de dorst?


Wat zou de oorzaak van dit woordgebruik kunnen zijn? Wat denk je zelf?

Is er iets te vinden over de herkomst van deze uitdrukking?


Is er in het Engels, Duits of Frans ook zo'n uitdrukking hiervoor? Welk voorzetsel gebruiken ze daarin?


Zoek eens of er meer van zulke uitdrukkingen zijn, waarin het voorzetsel eigenlijk niet klopt?

Ik zie ik zie...


"Ik krijg weer zin in ijs", dacht de schaatser, terwijl hij in de stromende regen zijn fietstraining deed.

"Ik krijg weer zin in ijs", zei het meisje, toen ze in de verte een ijskarretje zag staan.


De woorden zijn gelijk, maar het plaatje dat de zinnetjes oproepen is heel verschillend. Dat verschil komt door de informatie over de omstandigheden waarin dat zinnetje werd gezegd of gedacht en die in deze voorbeelden steeds daarna wordt vermeld. Met een mooi woord noemen we dat 'de context'. Die context is het woord voor 'de omstandigheden' en die bepalen de betekenis van wat er daar wordt gezegd. In dit geval is dat dus de betekenis van het woordje ijs, in precies dezelfde zinnetjes, maar in een heel verschillende context, waardoor dat woordje een andere betekenis heeft.


Verzamel eens wat woorden of zinnen die meer betekenissen kunnen hebben en plaats die elk in een kort verhaaltje, waaruit, door die context, blijkt wat de betekenis daar is.


Je kunt ook een fotostrip maken, door verschillende scenes te fotograferen (gemaakt met bv. duplo of met klasgenoten als acteurs) en daar dan steeds dezelfde tekst bij te zetten. Dan laat die foto de context zien, en snapt de kijker de betekenis.

Pak je pen


Als je dit op school hoort zeggen, denk jij waarschijnlijk direct aan een bepaalde pen: je eigen pen. Jij weet precies hoe die er uitziet.

Als je aan al wat oudere mensen, bijvoorbeeld je opa en oma, zou vragen, of zij dit zinnetje vroeger op school ook gehoord hebben, zullen zij dat ook vast herkennen. Maar aan wat voor pen dachten zij toen?

Een woord horen en dan dat voorwerp of die plek direct voor je zien, gebeurt vanzelf. Alleen wat de een dan in gedachten 'ziet', kan heel wat anders zijn, dan wat een ander bij dat woord 'ziet'. Bedenk eens waardoor die verschillen dan kunnen ontstaan.


Kies nu een paar woorden, waarvan je verwacht dat verschillende mensen daar heel verschillende plaatjes bij zien. Probeer dat uit en probeer zo precies mogelijk te noteren waaraan die mensen dan denken. Misschien lukt het je wel om daar echte plaatjes bij te vinden. Denken de mensen die je interviewt positief of negatief over wat je noemt? Kunnen zij dat uitleggen of kan jij dat verklaren?


Maak met de resultaten van je onderzoek een aantrekkelijke presentatie.


Pak je pen (2)


Deze titel is echt zo'n traditioneel schoolzinnetje. Op andere plekken zal dit niet vaak gezegd worden. Zo zijn er heel veel zinnetjes die horen bij een bepaalde omgeving, een bepaald beroep of alleen voorkomen bij een bepaalde gebeurtenis. Daar hebben ze betekenis. Daar snapt iedereen direct wat men ermee bedoelt. Op een andere plek of op een ander moment klinkt zo'n zin ineens heel raar of heeft die zin een andere betekenis.


Voorbeeld: bij de vraag "Welke toets kan ik nu het beste gebruiken?" zal de ib'er van de school aan iets heel anders denken, dan de ict'er.

Ga eens op zoek naar zulke zinnen. Zinnen die horen bij een plek of een situatie of zelfs bij een beroep.

Vraag ook andere mensen of zij voorbeelden weten van zulke zinnen, bv. op hun werk of bij hun hobby.


Bedenk een presentatie waarin je die zinnen hoorbaar of zichtbaar maakt samen aspecten uit de omgeving waarin ze thuis horen.


Je kunt ook precies het omgekeerde doen: woorden gebruiken die juist niet de betekenis hebben die je in deze context verwacht. Cabaretiers maken hier graag gebruik van, omdat dit dan zorgt voor een verrassend of zelfs grappig effect.

Anders lezen


Soms kun je woorden op meer dan één manier lezen. Kijk maar hoe de dichter Daan Zonderland daarmee speelt:

                       De Grens


                       Als ik een roltrap, zegt men er niets van.
                       Als ik een raapsteel, laat men mij vrij.
                       Als ik een kropsla, kraait er geen haan naar.
                       Maar als ik een bisschop, ben ik er bij.


Waardoor lukt dat bij deze woorden?
Ken jij meer woorden die zo in elkaar zitten?
Ga eens op onderzoek uit en verzamel er zoveel mogelijk.


Hier zijn zulke woorden in een gedichtje gebruikt. Kan jij dat ook?
Zou dat in een verhaaltje ook kunnen? Probeer dat eens uit.
Ga ook eens na of het verschil maakt of je zo'n woord aan elkaar schrijft (zoals 'kropsla'), of juist los (krop sla). Waardoor komt dat?

Bedankt!


Er zijn van die woorden die meer dan één betekenis hebben. 'Bedankt' is daarvan een voorbeeld. Als iemand tegen je zegt "Nou, bedankt hoor!' dan kan het twee betekenissen hebben. Welke?


Verzamel eens meer van zulke woorden of uitdrukkingen, die meer dan één betekenis kunnen hebben.

De vraag is dan: hoe weet je nu welke betekenis iemand bedoelt? En, omgekeerd, hoe weten anderen wat jij bedoelt?


Bedenk eens hoe je dit zou kunnen onderzoeken! Kies daarvoor in ieder geval minstens vijf woorden of uitdrukkingen en ook genoeg proefpersonen. Dat is nodig om straks te weten, of het wel of geen toeval was, wat je ontdekte.


Bedenk ook hoe je je onderzoek aan de groep presenteert. Zorg in ieder geval dat ze ook zelf even kunnen ervaren dat zulke woorden voor verwarring kunnen zorgen...

Framen [freemǝn] in de media


Je weet natuurlijk wat het frame [freem] van een fiets is. Een frame betekent ook ‘lijst’ of ‘kader’, de omlijsting van een foto of schilderij.

Je zou kunnen zeggen dat een frame iets bij elkaar houdt. Daar heeft het werkwoord framen alles mee te maken. Niet letterlijk, maar wel figuurlijk. Framen is gebeurtenissen bekijken door een bepaalde bril en dat steeds blijven herhalen. Daardoor gaat het gaat lijken alsof die gebeurtenissen echt alleen maar zo te begrijpen of te verklaren zijn.


Pesten is vaak een vorm van framen. Iemand krijgt een bepaald etiket opgeplakt en door dit maar steeds te herhalen, lijkt het alsof alles wat die persoon zegt en doet daarmee is te verklaren.


Politici en sommige kranten en tijdschriften maken daar graag gebruik van. Let maar eens op hoe de daders van aanslagen worden genoemd en hoe het gevaar van zulke aanslagen wordt benoemd. Of let eens op de manier waarop politici tegen en over elkaar spreken in verkiezingstijd. Steeds proberen ze dan een bepaald etiket erop te plakken, zodat anderen gaan geloven dat dit echt zo is.


Opdracht 1: zoek op in zoveel mogelijk verschillende kranten en nieuwsuitzendingen hoe een ernstige gebeurtenis (zoals een aanslag) wordt genoemd en beschreven. Hoe wordt de ‘verdachte’ aangeduid? Is dat steeds op dezelfde manier? Merk je verschillen tussen verschillende media? Welke mening zou achter die aanduiding schuilgaan? Wat is het ‘frame’ (de bril waarmee alles verklaard wordt) in die voorbeelden?


Kijk ook eens naar de reacties op internet bij zo’n bericht? Zie je daar ook voorbeelden van framen?


Opdracht 2: Let op hoe er in jouw groep over en/of tegen leerlingen (individueel of als groepje) gesproken wordt. Is er daar sprake van framen? Wat is het frame dat anderen dan hanteren? Doe jij dat zelf ook? Waardoor komt dat?


Dat framen zou je ook als 'generaliseren' kunnen benoemen, maar dan meestal wel met een negatieve bedoeling of op basis van te weinig objectieve informatie. Framen is daardoor meestal spreken of schrijven vanuit een vooroordeel... Wat voor effect ontstaat er dan door dat framen?

Hetzelfde woord (1)


Misverstanden


“Ook de toiletten van de flats, waar de sporters in Rio moeten logeren, zijn verstopt.”
“Hebben ze dan wel overal goed gezocht?”
Waardoor reageert iemand zo op die eerste zin?


Het is soms lastig, als woorden verschillende betekenissen hebben.
Iemand zegt iets en je denkt te begrijpen wat die ander bedoelt.
Je herkent dan de ene betekenis, maar soms bedoelen ze dan net die andere.


Nog twee voorbeelden van zulke woorden:
- sporten
- boeken

Deze beide woorden kunnen zowel een voorwerp zijn (zelfstandig naamwoord) en een handeling (werkwoord).

Ga eens op zoek naar nog meer van zulke woorden.
Sommigen hebben zelfs meer dan twee soorten betekenissen.
Maak met die woorden zinnen waaraan je kunt horen welke betekenis je bedoelt.

Hetzelfde woord (2)


Een ketting rijgen...


In onderstaande zinnen wordt er steeds een woord herhaald.


Maar… is dat wel echt hetzelfde woord?
Onderzoek dat eens en probeer te ontdekken welke rol die woorden in zo'n zin hebben.
Hebben die gelijke woorden ook een gelijke rol?

Kan je zelf die rij zinnen langer maken door steeds één woord opnieuw te gebruiken?


Kom je mee naar buiten?
Er zwommen drie vissen in de kom.
Wij gaan woensdagmiddag vissen in de sloot.
Opa sloot het boek toen het uit was.
Waar boek jij je vakantie?
Dat is niet waar hoor!
Niet jij die kopietjes even aan elkaar?
Het was gelukkig een even aantal.
....

Zie je het voor je?


De vakantie staat voor de deur. "Maar dan kunnen we er niet meer uit...!", zei Dennis.
"Jawel, hoor", zei zijn zus, "laat hem maar binnen."


Zij ging voor hem door het vuur, zoveel hield zij van haar konijn.
"Maar dan verbrandt ze helemaal en dat is toch niet leuk voor dat konijn?"


Twee gewone uitspraken van iemand, waarop een ander reageert.

Wat vind je van deze reacties? Kun je je voorstellen dat iemand zo reageert als je die zin daarvoor hoort?

Zou iemand ook anders kunnen reageren? Hoe dan?


Verzamel zelf ook eens zulke zinnen en bedenk op welke manieren anderen daarop zouden kunnen reageren.


Zoek ook eens uit waarom men dan uitlegt, dat je de woorden 'letterlijk' en 'figuurlijk' hierbij kunt gebruiken.

Eet smakelijk


Houd de komende week met de hele groep eens bij wat je thuis allemaal eet. Maak er foto's van!


Schrijf er steeds bij hoe jullie dat gerecht thuis noemen en wat erin zit of waarvan je het maakt.
Maak daarna een passende indeling voor al die gerechten: wat hoort bij wat, volgens jou?

Je mag zelf een indeling kiezen.
Zet die indeling als duidelijke koppen op een poster en schrijf de namen van alle gerechten die je gegeten hebt eronder.

Plak de foto’s die je gemaakt hebt erbij en/of maak tekeningen om het te verduidelijken.
Als alle posters hangen, ga je met een maatje op zoek naar overeenkomsten en verschillen.
Wat is populair? Wat heb jij zelf nog nooit gegeten?
Welke bijzondere namen heb je ontdekt? Heb je ook ontdekt waarom het zo heet?


Richt (zo mogelijk) een (tijdelijk) restaurant in op school en bied enkele bijzondere gerechten aan.

Denk eraan dat je zorgt voor een toepasselijke naam en zet dat allemaal op de menukaart!


Bespreek in een groepje hoe je jullie favoriete gerechten moet bereiden. Maak dan een zo echt mogelijk lijkend kookboek, met die favoriete recepten van jullie groepje. Maak dan een paar van diezelfde kookboekjes en biedt ze aan tegen een aantrekkelijke prijs...

Letterlijk of figuurlijk?


Het komt vast regelmatig voor dat je iemand iets hoort zeggen en dat je niet direct begrijpt wat die ander echt bedoelt. Zou zij echt denken wat ze zegt, of bedoelt ze iets heel anders?


                                Zeg eens wat! Of heb je je tong verloren?


Moet je dan op deze zin reageren met: ‘Nee hoor, mijn tong zit gelukkig stevig vast’ ?

Als je dat zou zeggen dan doe je alsof ze deze zin letterlijk bedoelde.


Bedenk eens samen met een maatje een paar van zulke zinnen en wissel die dan uit met een ander groepje.
Nemen zij het letterlijk of snappen ze wat je niet letterlijk zo bedoelde? Snappen jullie dat ook bij wat zij hadden bedacht? Wissel daarna met elkaar uit waardoor er twijfels konden ontstaan.


Vaak moet je uitspraken van iemand juist niet letterlijk nemen.
Dan kun je je beter afvragen wat die ander met deze zinnen echt bedoelde.


Kun je bij de volgende zinnen een letterlijke reactie bedenken? Kun je ook bedenken wat er eigenlijk werd bedoeld?


- Ik weet een heel lekker recept!

- Mijn opa was zeeman en heeft een anker op zijn bovenarm.

- De meester komt later, want hij heeft een lekkage.

- Mijn ouders zijn allebei Steenbokken.

- Boven mijn bed hangt het Nederlands elftal.

Een naamwoord of een bijwoord?


a. Het regent hard vandaag.
b. Het ei is nog niet hard van binnen.
c. Hij klopte hard op de deur.
d. Zij kreeg een hard applaus.


Een woord als ‘hard’ geeft je wat extra informatie in een zin.

De ene keer vertelt het iets over een voorwerp of over wat je hoort of ziet.

Dan vertelt zo’n woord als ‘hard’ iets over een zelfstandig naamwoord, dus een woord waar je de, het of een voor kunt zetten. Dan noemen we een woord als ‘hard’ een bijvoeglijk naamwoord.


De andere keer zegt het iets over wat er gebeurt of wat iemand doet of benadrukt een eigenschap van het kenmerk dat wordt genoemd.

Dan vertelt zo’n woord als ‘hard’ iets over een ander soort woord, zoals een werkwoord of een bijvoeglijk naamwoord. Daarom noemen we zo’n woord dan een bijwoord.


Het woord hard ziet er in al die zinnen hierboven precies hetzelfde uit.

Zoek eens uit in welke zinnen hard een bijwoord is en waar een bijvoeglijk naamwoord. Leg steeds uit waarom dat woord daar die functie heeft!
TIP: Dat heeft te maken met het woord waarvan het een eigenschap noemt...


Maar… er is nog iets...


Soms moet je zo’n woord ook een beetje van vorm veranderen. Kijk maar naar de volgende zinnen. Wat zou daar aan de hand zijn met dat woord heel.


a. Je hebt nu wel een heel rode kleur!

b. We hebben dat heel lang volgehouden.

c. Het hele jaar hebben we hard getraind.

d. Daardoor speelden we heel goede wedstrijden.

e. Nu hebben we weer hele groene vlaggen, want de vorige waren kapot gewaaid.

f.  Ik heb het oortje aan het kopje gelijmd en nu is het weer heel.


Als zo’n woord een bijwoord is, verandert het nooit van vorm. Als het een bijvoeglijk naamwoord is, soms wel.

Kun je bedenken waardoor in zin a heel rode staat en in zin e hele groene?

Er volgt meer!