© Het Taallab
Deze site is een product van JansonAdvies.
Het gebruik van
de informatie voor onderwijsdoeleinden
is vrij.
Gebruik of overname
van de inhoud
van deze site
voor commerciële doeleinden is verboden.
Kijk voor
nog meer informatie
op mijn andere website:
Dit deel lijkt een beetje op 'het effect van taal', maar hier gaan we nu nog wat verder met die effecten.
Bepaalde woorden of teksten, soms in combinatie met beeld en/of geluid, gesproken of gezongen, kunnen mensen soms niet meer loslaten. Ze blijven het herhalen, denken er steeds weer aan terug, putten er troost uit of raken erdoor geïnspireerd.
In de reclame wordt hiervan dankbaar gebruik gemaakt. Waardoor vergeet je die ene zin uit die reclame niet meer?
Ook door de kunst van schrijven en dichten kunnen mensen als het ware betoverd raken, door de goed gekozen woorden, of door de beelden of de sfeer die deze teksten oproepen. Die woorden blijken dan zo bijzonder, dat zulke woorden in rouw- en geboorteberichten gebruikt worden en men ze bij feesten of herdenkingen citeert.
Door op zoek te gaan naar zulke teksten, kun je proberen te ervaren hoe bijzonder of juist hoe gewoon jij die teksten vindt. Ook kun je dan onderzoeken of ook anderen zich bepaalde teksten blijven herinneren en daar ervaringen bij hebben.
Dit zijn mogelijkheden die hieronder wat uitgewerkt zijn, om die rol van de taal te illustreren.
In de reclame is taal heel belangrijk.
Wie de goede woorden kiest, kan anderen in beweging brengen: om iets te gaan kopen of aan een 'goed doel' te geven, om te twitteren (X-en) of liken op facebook, of om lid te worden van iets, of om te protesteren tegen iets.
- Wat maakt dat de gebruikte woorden dit voor elkaar krijgen?
- Zijn het toverwoorden? Kunnen woorden je als het ware betoveren, zodat je iets gaat doen wat je eerst niet van
plan was?
- Verzamel maar wat voorbeelden: van jezelf, van mensen uit je omgeving en van teksten op tv en een krant.
- Probeer zelf eens uit, welke teksten of soort woorden mensen wel en niet in beweging zetten?
- Onderzoek maar eens wat mensen zelf ervaren: waardoor zijn ze gaan doen of laten wat die tekst probeerde
uit te lokken?
Je hebt vast wel eens reclameteksten gehoord of gezien.
Vaak proberen ze daar in één zin te vertellen wat er zo bijzonder is aan hen of aan hun producten.
Een paar voorbeelden: - De goedkoopste van Nederland
- De hoogste kwaliteit voor de laagste prijs
- Altijd goed, altijd goedkoop
- Meer dan 100% klanttevredenheid
- Echt lekker en dagvers
- Beste smaak, beste prijs
Bespreek eens met een maatje wat deze zinnen eigenlijk beweren.
Zou dat kloppen? Waarom denk je van wel of juist van niet?
Bedenk zelf ook een paar reclamezinnen, bijvoorbeeld voor jouw school of voor jouw lievelingseten.
Wanneer is zo’n reclamezin echt goed?
Verzamel samen met je maatjes eens een paar kenmerken van een reclamezin die je echt vindt werken.
Zie je die kenmerken in je eigen reclamezinnen ook terug? (Zo nee, probeer ze dan nog wat aan te passen!)
Je hebt vast wel eens een woordenpuzzel gezien en misschien heb je er wel eens zo'n puzzel proberen in te vullen.
Die puzzels heb je in allerlei vormen, waarvan de kruiswoordpuzzel een van de bekendste is. Daarin kruisen de woorden elkaar horizontaal en verticaal, vandaar de naam. Daardoor kan dezelfde letter in twee woorden een rol spelen.
Bij zo’n woordenpuzzel gebruikt men steeds een omschrijving van de betekenis van elk in te vullen woord.
Die moeten je op het spoor zetten van het woord, dat wordt bedoeld. Zulke omschrijvingen lijken soms een beetje op raadseltjes.
Kijk maar naar dit voorbeeld: ‘bewaarplaats voor fijngemalen meel’. Daarmee werd het woord ‘bloempot’ bedoeld. Kun je bedenken en uitleggen hoe dat bedoelde woord en die omschrijving bij elkaar passen?
Vaak staat het aantal letters er tussen haakjes achter, zodat je daarmee nog beter op het goede spoor kunt komen. Voorbeeld: hardlopen lijkt op de hokken van kippen (6). Welk woord bedoelen ze dan?
Probeer zelf ook eens zulke raadselachtige omschrijvingen te bedenken! Noteer die op een poster en laat je klasgenoten erbij schrijven welk woord jij volgens hen bedoelt…
Misschien is het je weleens opgevallen dat sommige mensen een bepaald woord of een bepaald zinnetje wel heel erg vaak gebruiken. “Je kunt dat, zeg maar, direct doen, maar ook, eeeh, uitstellen, ofzo.”
In deze zin staan drie van die stopwoorden, die je vast wel vaker gehoord hebt. Het zijn dus niet allemaal losse woorden, want ook een combinatie van woorden noemt dan 'stopwoord'. Misschien gebruik je ze zelf wel…
Waarom zouden mensen zulke woorden gebruiken, en dat ook nog eens zo vaak doen?
Veel mensen proberen even denktijd te maken, door iets te zeggen dat nog geen betekenis heeft, zoals "eh". Anderen gebruiken zulke stopwoorden om hun boodschap minder direct of scherp te maken, omdat ze zich wat onzeker voelen over wat ze wilden zeggen. Het gevolg is meestal dat wat iemand zegt vager en onduidelijker wordt. Je maakt je verhaal zo een beetje mistig, zeg maar…
Let deze week eens op alle mensen die je om je heen hoort praten en probeer te ontdekken of iemand van hen stopwoorden gebruikt en zo ja, hoe vaak dat gebeurt. Kun je dan ook bedenken waarom ze dat net daar in de zin doen?
Als je durft zou je ze ook kunnen vragen of zij zich ervan bewust zijn dat ze die woorden gebruiken. De kans is namelijk groot dat dit helemaal ‘vanzelf’ gebeurt, zonder dat ze het zelf in de gaten hebben.
Doe aan het eind van de week verslag over wat je gevonden hebt, je mag zelf een goede vorm daarvoor bedenken. Zorg er wel voor dat je de mensen, bij wie je stopwoorden gehoord hebt, niet belachelijk maakt, want dat zou je zelf ook niet prettig vinden...
Boeken weten je soms al direct te betoveren, andere boeken lukt dat pas later, als je al wat verder in het verhaal of de beschrijvingen bent. Er zijn ook boeken waar je helemaal niets aan vindt, niet aan het begin, niet in het midden en aan het eind nog steeds niet.
Hoe werkt dat? Dat kun je onderzoeken. Maar, dan moet je het wel echt op een onderzoekende manier doen. Als je gewoon een boek uit de bieb zou pakken, zie al meteen hoe het heet, wie het heeft geschreven en soms aan een afbeelding op de kaft waarover het waarschijnlijk zal gaan. Grote kans dat je dan, op basis van die eerste indrukken, er al 'iets van vindt'! Dan heb je al een oordeel en ben je dus be-voor-oordeeld. Dan mislukt een objectief onderzoek meestal... Daarom moet je dat anders organiseren.
Vraag aan je maatje om vijf boeken uit de bieb te pakken, zonder erop te letten welke. Dat kan dan zelfs met de ogen dicht, maar hij/zij kan ook het 5e, 10e, 15e, 20e en 25e boek vanaf links pakken. Jij mag natuurlijk niet zien welke boeken dat zijn. Laat daarom die boeken in een tas doen, zodat je ze ook niet per ongeluk ziet.
Dan zet je (op een rustig plekje) twee stoelen achter elkaar en ga je zelf op de voorste zitten, met pen en papier. Je maatje komt achter je en leest jou de eerste 5 à 10 regels van hoofdstuk 1 van boek 1 voor.
(Hoeveel regels dan precies voorgelezen moeten worden hangt een beetje af van het soort tekst dat daar begint: er moet wel iets genoemd of gezegd zijn, waardoor je al iets over het verhaal of het onderwerp, dat daar begint, kunt herkennen.) Dat doet je maatje daarna ook met de vier andere boeken.
Jij noteert steeds wat je voelt bij jezelf: word je nieuwsgierig en zou je wel willen horen hoe het verder gaat of denk je direct "Nee hoor, dat verhaal of die tekst hoef ik niet te horen"? Zet er ook kort bij waardoor dat komt: zijn dat de door de schrijver gebruikte woorden of is dat de manier waarop de zinnen zijn gemaakt, of komt dat door het onderwerp waarover het gaat?
Daarna komt een tweede ronde. Je maatje leest weer 5 à 10 regels, maar nu is dat het begin van een hoofdstuk middenin het boek. Je kunt afspreken dat in een andere volgorde te doen, zodat jij ook nog kan proberen uit te vinden bij welk beginstukje dat tweede fragment hoort. Verder maak je weer kort aantekeningen over woorden, zinnen en wat jij ervan vindt.
Tenslotte leest je maatje het slot van het boek, bijvoorbeeld de laatste alinea. Dat kan weer in een willekeurige volgorde, zodat jij weer moet uitvinden wat bij wat hoort. Verder is ook dan weer de vraag: wat vind jij van dat slot? Maakt dit dat je het boek toch helemaal zou willen lezen, of juist niet?
De slotvraag is dan: welk van die vijf boeken wist jou het meest te 'betoveren' en waardoor kwam dat?
Daarna draaien jullie natuurlijk ook die rollen nog om en krijgt je maatje de kans om betoverd te worden door wat jij kiest uit de bieb en op zo'n zelfde manier voorleest.
"Perfectie van een tekst wordt niet bereikt wanneer er niets meer toe te voegen is, maar juist wanneer er niets meer weggelaten kan worden." Dat schreef Antoine de Saint-Exupéry, de Franse schrijver van het wereld-beroemde verhaal De kleine prins (Le petit prince).
Denk eens na over deze zin. Zou dat echt zo zijn? Verzamel voorbeelden waaruit blijkt dat hij gelijk heeft en voorbeelden waaruit blijkt dat het misschien toch niet (altijd) waar is. Praat over die voorbeelden met anderen: kloppen ze wel en zijn jullie het daarover eens?
Zoek het boekje De kleine prins eens op in de bieb. Waardoor zou dit verhaal zo beroemd geworden zijn? Zoek dan ook eens uit wat voor iemand die Antoine de Saint-Exupéry was.
Is het jou wel eens opgevallen dat mensen soms heel vaak hetzelfde woord of hetzelfde zinnetje gebruiken. "Zeg maar..." is zo'n zinnetje, dat soms aan elke zin geplakt wordt. Men noemt dat wel stopwoorden, omdat ze, net als stopverf, gaatjes opvullen.
Let de komende tijd eens op de mensen om je heen, op school, thuis, in de buurt of op tv. Gebruiken zij van die stopwoorden of zinnetjes, die steeds weer terugkomen? Welke zijn dat dan?
Let ook eens op jezelf: welke woorden gebruik jij heel vaak? Misschien weet je dat niet van jezelf. Dat zou niet zo vreemd zijn, want veel mensen zijn zich helemaal niet bewust dat ze van die stopwoorden gebruiken.
Verzamel zoveel mogelijk voorbeelden van stopwoorden. Ga daarbij eens na of ook mensen van verschillende leeftijden toch dezelfde woorden of zinnen gebruiken. Is er daarbij ook verschil tussen mannen en vrouwen (of tussen jongens en meisjes)?
Vraag ook eens aan de mensen, die je een of meer stopwoorden hoort gebruiken, of ze denken (of weten) dat ze zelf regelmatig stopwoorden gebruiken...
Zouden er ook stopwoorden in geschreven taal voorkomen? Waardoor denk je dat?
Neem eens een steekproef om te onderzoeken of je gelijk hebt!
Waarom staat dit onderwerp bij 'de betovering van taal', denk je?
De titel van deze rubriek (De betovering van taal) is verwant met het werkwoord 'toveren'. In sprookjes kom je soms vormen van toveren tegen. Het verhaal over de tovenaarsleerling uit het sprookjesboek van de gebroeders Grimm, is daarom vaak weer door anderen gebruikt. Zowel in tekenfilms (Walt Disney) als in stripverhalen (de Smurfen) kom je zulke variaties van sprookjes tegen. Betoveren is dan niet precies hetzelfde als toveren. Wat is het verschil?
De Franse componist Paul Dukas heeft bij dit sprookje muziek geschreven, waarin je goed kunt horen wat er gebeurt als het toveren van die tovenaarsleerling een beetje uit de hand loopt... Muziek blijkt dan ook een taal, want daarmee kan een componist verhalen vertellen en de gebeurtenissen illustreren.
Zoek eerst in een sprookjesboek (Grimm) het originele verhaal op over De Tovenaarsleerling en lees dat goed door. Noteer kort wat de verschillende gebeurtenissen in dat verhaal zijn.
Luister dan met die aantekeningen erbij naar een uitvoering van De Tovenaarsleerling (L'apprenti sorcier) van Paul Dukas. Je kunt daarvoor kiezen uit een paar uitvoeringen:
https://www.youtube.com/watch?v=n1sNaB4IRo0 (Marinierskapel met veel blazers)
https://www.youtube.com/watch?v=CA09f_FGefA (met 8 vleugels)
https://www.youtube.com/watch?v=PeFQWP4cIsc (met een Japans symfonieorkest).
Probeer of je al die gebeurtenissen uit het verhaal in de muziek kunt herkennen.
Kijk vervolgens naar een filmpje van Walt Disney, waarin hij deze muziek ook weer heeft gebruikt:
https://www.youtube.com/watch?v=cWZJcKM8pO0.
Met deze kennis en ervaringen ga je daarna zelf aan het werk.
Bereid een vertelling van dit sprookje voor, waarin je het verhaal vertelt, terwijl de muziek van Dukas klinkt.
Jij bent dan de verteller en de muziek illustreert wat jij vertelt. Natuurlijk zorg je dan dat je verhaal en de muziek steeds bij elkaar passen (en dat de muziek niet te hard staat als je vertelt...).
Als je je tekst klaar hebt en je genoeg hebt geoefend, plan je een optreden voor je medeleerlingen. Succes!